ALGEMENE BEGRIPPEN VAN ERFELIJKHEID.

Met onderstaande verduidelijking proberen wij de meest voorkomende begrippen in een voor ons leken begrijpbare taal om te zetten. Let wel, dit is echter maar een summiere opsomming, want de lijst is natuurlijk veel langer. Het is dan ook niet de bedoeling om de zeer ruime en ingewikkelde materie vanerfelijkheid ook maar proberen uit te leggen, aangezien dit specialistenwerk is en blijft.

Aangeboren = congenitaal
Bij de geboorte aanwezig. Zegt niets over de vererving.
Allelen
De als paar bij elkaar horende genen die samen dezelfde eigenschap bepalen en die op dezelfde plaats van het bij elkaar horende chromosomenpaar liggen.
Chromosoom
Men moet een chromosomenpaar voorstellen als een ladder die door zijn tussenschotjes verdeeld wordt in hokjes. Elk hok noemt men een locus. Elk hokje van het chromosomenpaar is bezet door een gen, die de basis vormt voor de erfelijke factor.
Dominant
Overheersing van het ene gen (bv. zwarte kleur) t.o.v. het andere gen (bv. de bruine kleur). Deze twee genen samen, als paar, bepalen dezelfde eigenschap.
Embyo
Het vruchtje, een ongeboren hondje in een heel vroeg stadium.
Endogenetisch
Door erfelijke oorzaak.
F1-generatie
De kinderen van een ouderpaar. De F2-generatie zijn de kleinkinderen.
Fenotype
Het uiterlijk van de hond, dat veranderd kan worden door de menselijke hand, bv. gecoupeerde oren.
Gameet
De voorplantingscel = de zaadcel, of eicel. Let wel : Deze bevat slechts de helft van het aantal chromosomen.
Gen
Een erfelijke factor die bestaat uit een onderdeel van een DNA-molecule. Simpelweg is ieder gen verantwoordelijk voor een bepaalde eigenschap zoals bv. de kleur.
Genotype
De opbouw van het volledige genenpatroon dat het uiterlijk van de hond bepaald.
Heterozygoot
Ongelijkheid van de beide genen van het allelenpaar die zich op de overeenstemmende locus bevinden en samen een erfelijke eigenschap bepalen. Bv. een gen voor zwart en ��n voor bruin.
Homoloog
Bij elkaar horende chromosomen
Homozygoot
Zuiverheid van de beide genen van een allelenpaar die zich op dezelfde locus bevinden en samen een erfelijke eigenschap bepalen. Bv. beide genen voor zwart of beide gnen voor bruin.
Interactie
Het op elkaar uitoefenen van invloed door de genen.
Intermediair
Gelijke be�nvloeding van een bij elkaar horend genenpaar, zodat er een verzwakking optreed van de ene facor en een versterking van de andere  factor. Bv. zwart en wit wordt grijs.
Locus
De plaats van een gen op een chromosoom.
Metose
Deling van geslachtscellen, waarbij de 2 gedeelde cellen die ontstaan zijn de helft van het aantal chromosomen bevatten van de oorspronkelijke cel.
Mitose
Deling van niet-geslachtscellen, waarbij de gedeelde cel die ontstaan is hetzelfde aantal chromosomen heeft als de oorspronkelijke cel.
P-Generatie
De ouders van een pup.
Raszuiverheid
Zuiverheid van beide genen op dezelfde locus (=homozigotie) in alle kenmerken van het individu.
Recessief
Niet overheersing (= niet zichtbaar in het fenotype) van een gen t.o.v. een ander gen die als genenpaar dezelfde eigenschap bepalen.

BRON : Opgezocht en samengesteld uit het "Kynologisch handboek, het dierengeneeskundig woordenboek".